De tentoonstelling Reizen met de ex-architect geeft nog tot en met 12 december een scherp ge-edit overzicht van de steden en plaatsen die Carel Weeber (TAFNAWWP, The Architect Formerly Known As Wilde Wonen Propagandist) de voorbije zesendertig jaar bezocht. Steeds vergezeld van zijn camera – in den beginne nog super 8, later analoge videocamera en ten slotte de digitale versie – reisde de huidige ex-architect ongeveer de volledige planeet af, deels beroepshalve, deels om te ontsnappen uit wat hij omschrijft als ‘de optische gevangenis Nederland’. Als medeoprichter van de stichting Hoogbouw bezocht hij alle hoogbouw in Noord-Amerika en Azië. Zijn belangstelling voor gridsteden bracht hem naar Barcelona, Zuid-Amerika, China en Iran. Vertrekkend van de realiteit ‘dat er nauwelijks een plek is waar ik niet ben geweest’ analyseerde Weeber in een gemoedelijk diepte-interview met Jord Den Hollander de gevolgen en motieven van zijn reizen in het eigen werk.
Wat zegt deze tentoonstelling van gefilmde stedelijke fragmenten over onze wereld? Ten eerste is er natuurlijk de persoon Carel Weeber. Ten tweede is er het tijdperk waarin twee technologische op massaconsumptie gerichte doorbraken centraal staan. Het feit dat vanaf de jaren zestig het vliegtuig als transportmiddel gemeengoed werd en de wereld daardoor steeds bereikbaarder en kleiner. Carel Weeber heeft daarvan uitstekend gebruik gemaakt, zowel beroepshalve als persoonlijk (internationalisering van ruimte en economisering van tijd, bedenk dat Le Corbusier bij zijn eerste bezoek aan New York de oversteek per boot maakte). Ten tweede is er de technologie van de registratie, ook sinds de jaren zestig is de videocamera een massaproduct geworden, een tendens waar ook gefilmde stedelijke fragmenten onderdeel van uitmaken.
Vandaag treedt er echter een schijnbare discrepantie op. De gefilmde wereld wordt per televisie en bioscoop ons leven binnengebracht waardoor het individu slechts nog zichzelf op locatie hoeft te filmen, zich lavend aan een been there, done that lifestyle, en minder aandacht heeft voor de bezochte plek. Het reizen per vliegtuig verloor veel van haar fascinatie. Een enkeling als Koolhaas verwijst er nog naar, maar dan in woord. Gelukkig genoeg lijkt, op basis van de tentoonstelling, die discrepantie Carel Weeber Siberisch koud te laten.
In een hommage aan zichzelf liep Carel Weeber door de projecten heen die hij de voorbije decennia al dan niet realiseerde, die al dan niet gesloopt of op het punt gesloopt te worden staan, en hoe zijn gedachtegoed daardoor verder werd ontwikkeld. Startend met een op Le Corbusier geënt hotel, stak hij door naar ‘het enige hoogtepunt uit mijn carrière’: het ontwerp voor het Centraal Station te Amsterdam (1966), waarvoor hij de Prix de Rome kreeg.
Zijn filmcarrière start met de Wereldtentoonstelling in Osaka (1970) waarvoor hij samen met Bakema en Jan Vrijman het Nederlands paviljoen ontwierp. De Japanse teleurstelling dat het gebouw noch op een molen, noch op een klomp leek was een leuk fait divers. Volgend fragment kwam uit Vietnam, 1975. Op voorspraak van toenmalig minister van ontwikkelingssamenwerking en Uyliaan Jan Pronk (in 1973 nog geroemd om zijn combinatie van idealisme, dossierkennis en pragmatisme) mag Carel – ‘ik ben wellicht de enige Nederlander die door de Vietcong is ontvangen’ – Weeber in Zuid-Vietnam een ziekenhuis op de demarcatielijn ontwerpen. Wat ooit tijdelijk was, is nu een monument geworden.
Eind jaren zeventig maakt Jef Rademaekers (Geloof Hoop en Liefde Show, Klasgenoten en Pin-Up Club) een documentaire over de aanstormende jaren tachtig. In Peter Fonda-outfit verklaart Weeber het tijdperk van de tuin voorbij en hakt genadeloos in op zitkuilen en andere truttigheden. Later volgen natuurlijk de Peperklip, de op een ATARI computer ontworpen Zwarte – ‘dit gebouw is enkel bekend geworden door haar sloopplannen’ – Madonna, studentenhuisvesting te Eindhoven, de Rossi-Barbieri-Weeber fase en last but not least, de Nederlandse Ambassade te Dakar.
Op de tentoonstelling passeren alle mogelijke steden de revue: Shenzen, Milaan, Napels, Osaka, Persepolis, Mumbay, Kyoto, Dakar, Himeji, New York, Caracas. De twee tegen over elkaar geplaatste schermen tonen het verslag van een architect die alle schaalniveaus door elkaar heen filmt, gebruik maakt van allerlei transportmiddelen, momentopnames vastlegt en oog heeft voor vorm en beweging, stilstand en dynamiek, afstand en confrontatie, technologie en antropologie. Uit het archief van zeventig uur film stelde architect/filmmaker Paulien Bremmer een dubbele compilatie van een half uur samen, daarin de fantastische vrijheid nemend om Hanoi (1975) te laten volgen op Zwitserland (1990). Deze combineren het toeval met de chaos, de willekeur met het gezochte en de architectuur met de stad en de mensen.
De tentoonstelling in Haarlem wordt gepresenteerd als een expositie en dat is het ook, ze is niet het definitieve filmisch geschiedkundige overzicht van de mondiale stedelijke transformatie van de voorbije decennia, maar bestaat uit persoonlijke dagboekfragmenten en tijdsopnames. Het is fascinerend om te zien dat Weeber niet zozeer zijn tags in de steden heeft achtergelaten, maar dat zij wel een blijvende invloed op hem hebben gehad. Een imposant vervolg op deze korte tentoonstelling is dan ook een must. De tentoonstelling is een interessante verslag van een tijdperk waarin de beeldcultuur dominant wordt, maar ook een doel om een ervaring mee te communiceren. En dat in Haarlem (nog niet gefilmd door CW).